-
1 Faden
Faden1〈m.; Fadens, Fäden〉♦voorbeelden:der Faden eines Gespräches • de draad van een gesprekimmer den gleichen Faden spinnen • altijd weer hetzelfde vertellen〈informeel; figuurlijk〉 (k)einen guten Faden miteinander spinnen • (niet) goed met elkaar overweg kunnen————————Faden2〈m.; Fadens, Faden〉1 vadem, vaam
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский